-
1 précipiter
précipiter [preesiepietee]1 naar beneden gooien, storten ⇒ 〈 figuurlijk〉 storten (in), tot verval brengen2 versnellen ⇒ verhaasten, bespoedigen♦voorbeelden:♦voorbeelden:2 les événements politiques se précipitaient • de politieke gebeurtenissen volgden elkaar hoe langer hoe sneller opse précipiter au-devant de qn. • iemand tegemoet snellen1. v2) versnellen, bespoedigen3) neerslaan [scheikunde]2. se précipiterv2) zich haasten -
2 dévisser
dévisser [deeviesee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) losschroeven2) uitglijden en neerstorten [alpinist] -
3 couler
couler [koelee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:couler un pas de danse • een danspas glijdend uitvoerencouler un regard vers qn. • een zijdelingse blik op iemand werpencouler la lessive • de was koken1 glijden ⇒ (binnen)sluipen, indringen♦voorbeelden:¶ se la couler douce • een plezierig leven, zorgeloos bestaan hebben, het ervan nemen1. v1) stromen, vloeien3) lekken, lopen [neus, kaas]4) druipen [kaars]5) zinken [schip]6) verdrinken7) (over)gieten8) storten [cement, beton]10) leiden [leven]11) doorbrengen [tijd]12) kelderen, in de grond boren2. se coulerv
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский